Philippe Robeyns, portrettist van spectres en symptomatoloog van erstarrte Unruhe
In kringen van de Antwerpse burgerij zette het proces van picturale zelfrepresentatie zich al in de tweede helft van de zestiende eeuw door, eerder dan in de meeste delen van Noord-Europa. In de zeventiende eeuw, toen het portret doordrong tot bredere lagen van de bevolking, werden in kringen van de Antwerpse elite en door enkele kunstenaarsdynastieën echte portrettencollecties opgebouwd. De opbouw van zo’n visuele stamboom kwam tegemoet aan de groeiende sensitiviteit binnen deze milieus voor genealogie. Het portretgenre werd aldus ingezet bij het schrijven of herschrijven van een (persoonlijke of familiale) geschiedenis.
Bij een bezoek aan de woning van Philippe Robeyns komt de bezoeker oog in oog te staan met de restanten van zo’n aloude familiale portrettengalerij, deze van de familietak Van Rooy. Naar een portrettist moest de familie doorgaans niet ver zoeken, want verschillende telgen van de familie Van Rooy waren in het schildersbedrijf actief en dit vele opeenvolgende generaties lang. Een van de roemrijkste was ongetwijfeld Jean-Baptiste Van Rooy, kunstschilder en de eerste conservator van het Maagdenhuismuseum .
De portrettengalerij, waaraan Philippe Robeyns zich het laatste decennium wijdt, bestaat uit minder fortuinlijke lieden, als Hilaire, van wie het (onrespectabel geachte) bestaan niet zelden werd verdonkermaand door goedburgerlijke familiekronieken. Enkelen van deze uitgeslotenen, aan lager wal geraakte bêtes noires, werden in de jaren 1820 door Théodore Géricault vereeuwigd. Het gaat om ‘monomanen’, die gepreoccupeerd zijn door kidnapping, militaire grandeur, gokken, afgunst of diefstal (“de kleptomaan”). Géricault, opgejaagd als hij was door depressies en suïcidale gedachten, had een persoonlijk fascinatie ontwikkeld voor het thema waanzin. Hij volgde de doorbraken in het domein van de psychiatrie en de veranderende percepties rond de geesteszieke op de voet.
De undead die een bezoek brachten aan het atelier van Philippe Robeyns, lijken evenzeer verdwaald te zijn in het zich ontluikende moderne leven. In de eerste plaats wellicht, omdat ze hoe dan ook gedoemd waren zich te verliezen. In het bijzonder in een époque waarin een paradigmawissel tussen samenlevingsregimes zich voltrok, wat het oriëntatieverlies, de agitatie en angsten bij velen alleen maar zal hebben doen toenemen . Marshall Berman beschrijft het in All That Is Solid Melts into Air. The Experience of Modernity (1982) als volgt: “[…] The maelstrom of modern life has been fed from many sources: great discoveries in the physical sciences, changing our images of the universe and our place in it; the industrialization of production, which […] creates new human environments and destroys old ones, speeds up the whole tempo of life […]; immense demographic upheavals, severing millions of people from their ancestral habitats […]; systems of mass communication […]; mass social movements of people, and peoples, […] striving to gain some control over their lives; finally, bearing and driving all these people and institutions along, an ever-expanding, drastically fluctuating capitalist world market. […]”
Maar vooralsnog, “enter” de duizelingen van onophoudelijke opwindingen en shocks: fantasmagoria, diorama’s, warenfetisjisme en de vrouw als commodity, met syfilis steeds op de loer. (Het is onmiskenbaar dat de meeste geportretteerden hebben/hadden te kampen met hun driften, waarbij niet uit te sluiten valt dat een enkeling tot een zedendelict gedreven werd.)
De ruimten waarin de geportretteerden zich bevinden, geven zelden aanknopingspunten om ons te vergewissen van hun (sociale) identiteit. Die lijkt grotendeels opgehangen te zijn aan hun kostuums, eens de uitdrukking van de waardigheid (dignitas) van de drager. (Proberen Robeyns’ Lumpen zichzelf en hun illusies staande te houden door hun militaire uniform? Hullen ze zich opvallend vaak in een soutane, omdat die hen moet toelaten bepaalde neigingen te onderdrukken of te verhullen?)
In het derde kwart van de negentiende eeuw was ook het academiesysteem met zijn Prix de Rome, Salons en decorumregels aan sclerose onderhevig. Kunstenaars gingen zich losmaken van motieven en narratieven en werden geconfronteerd met nieuwe opgaven, zoals het zoeken van een formele organisatie in lijn met de specifieke, door de kunstenaar gekozen, thematiek. Dit gold ook voor de portretschilderkunst, zeker nu de portretfotografie de schilder had ontslagen van de taak om de fysieke werkelijkheid zo natuurgetrouw af te beelden. Het is er Philippe Robeyns, als portrettist van spectres, dan ook om te doen de geestelijke fysionomie van zijn modellen te capteren.
Het tactiel weergegeven vel, het haar, de botten vertellen dan ook veel over het karakter van de geportretteerde, wat trouwens ook opgaat voor de gezwellen. Zijn deze gezwellen in vele vormen en kleuren te duiden als het surplus van het oude regiem, dat in het nieuwe moderne leven geen plaats heeft? (De verteller uit die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge (1910) van Rainer Maria Rilke is een telg uit een oude aristocratische maar intussen verarmde familie. Als Deense exil in Parijs is hij onderhevig aan angsten, heeft moeilijkheden zich in te schrijven in de contemporaine maatschappij en rapporteert: “[…] And then…for the first time in many years, it was there again. What had filled me with my first, deep horror [Entzetzen], when I was a child and lay in bed with fever: the Big Thing [das Grosse]… Now it was there. Now it was growing out of me like a tumor, like a second head, and was part of me, although it couldn’t belong to me, because it was too big. It was there like a large dead animal […] . And my blood flowed through me and through it, as through one and the same body. And my heart had to beat harder to pump blood into the Big Thing: there was barely enough blood. [...] But the Big Thing swelled and grew over my face like a warm bluish boil, and grew over my mouth, and already my last eye was hidden by its shadow.[…]” )
Bert Timmermans, Antwerpen, oktober 2022
Philippe Robeyns °1962
Studies
- Diploma Hoger Kunstonderwijs tweede graad, KASK Antwerpen, 1994
- Diploma Lerarenopleiding, KASK Antwerpen, 1996
Lijst van Exposities als kunstenaar
-Deelname aan groepsexpo’s:
- ‘1 huis/ 3 weekends/ 10 artists’ , Antwerpen, mei-juni 2009
- ‘Workplace’, Workplace, Antwerpen, februari-maart 2012
- ‘Transparant Darkness’, Workplace, Antwerpen, april-mei 2012
- ‘Zwiesprache’, Workplace, Antwerpen, juni 2012
- ‘IDentiteit’, Workplace, Antwerpen, mei-juni 2013
- ‘Workplace at Red Fish Factory’, Red Fish Factory, Antwerpen, juni 2013
- ‘A Face-to-Face Meeting’, Ruimte Remmelink, Delft, september-oktober 2013
- ‘Skins’, Workplace, Antwerpen, maart-april 2014
- ‘Park at Borg 2014’, Borgerhout, september-oktober 2014
- ‘Hybrid Corpses and Transgressions of the Flesh’, Workplace, Antwerpen, nov-dec. 2014
- ‘Workplace toont Work(place) In Progress’, Workplace , Antwerpen, januari-februari 2015
- ‘Workplace’, Sea Foundation Project Space Tilburg, Tilburg, april-mei 2016
- ‘9 kunstenaars in de Pastorie’, Antwerpen, mei-juni 2019
- Solo-expo, Workplace, Antwerpen, september-oktober 2012
Lijst van Exposities als curator
- ‘Nature Unfinished’, Workplace, Antwerpen, november-december 2013
(Met werk van: Joris Ghekiere, Stefan Peeters, Cathérine Claeyé, Frankie Michielsen, Griet Vanhumbeeck, Agnes Nagygyörgy en Filip Van Kerckhoven)
- ‘Le Pli/ De Plooi’, Workplace, Antwerpen, januari-maart 2014
(Met werk van: Erki De Vries, Pieter Huybrechts, Katleen Vinck, Joke Van den Heuvel, Melanie Matthieu, Caroline Van den Eynden en Filip Verreyke’)
- ‘Nature Unfinished #02’, Workplace, Antwerpen, maart-april 2015
(Met werk van: Mathias Cesaer, Koen Broos, Sarah-Ann Cousein en Gerda Steegmans)
- Medeoprichter van Workplace. Collectief en ruimte voor hedendaagse kunst (2012-2015).