(...) De werken van Timmermans zijn de laatste twee jaar erg gegroeid in complexiteit en polyfonie. Als zijn werk in het verleden al gekenmerkt werd door een materiële veelgelaagdheid dan komt die nu niet enkel meer tot uiting in het opstapelen van verf- of inktlagen, het afschrapen en opnieuw aanbrengen van texturen.

De nieuwe aanpak weeft materiële en immateriële lagen in en over elkaar: oppervlaktes, beelden, teksten, sporen, betekenissen, affecten.

Het werk blijft weliswaar halsstarrig klein maar dan wel in de zin van middeleeuwse miniatuurprenten die een soort inwendige uitbouw kennen, involutief of ‘inbreidend’, en die weten uit te drukken via een intrinsieke en grafische opstapeling die geen spatialiteit behoeft… En net als middeleeuwse prenten hebben ze niet de pretentie ‘belangeloze kunst’ te zijn: ze zijn een soort 21ste eeuwse poging opnieuw aan te knopen bij de monachale ‘ars memorativa’: beelden als hiërogliefen, onleesbaar maar direct, zichtbaar maar onherkenbaar, beelden die tegelijk raken als oprakelen, die roepen en oproepen, inscripties die ingriffen maar geen inktspoor nalaten. (…)

(Björn Schmelzer, ‘De nulgraad en het beeld’, 2011)

Bert Timmermans behandelt de gelaagdheid van de geschiedenis, haar geheugen en haar geheugenverlies, en hoe deze de werkelijkheid regenereren. De artistieke praktijk van Timmermans is geworteld in de traditie van baanbrekende beeldarcheologen Aby Warburg en Walter Benjamin, die de nexus tussen iconologie en media, beeld en geschiedenis bestudeerden. Zijn werken worden gemaakt in meerdere sessies, via procedures die voortbouwen op de praktische theorie en theoretische praxis van montage. Timmermans werkt afwisselend met mixed media, verf, inkt en collages of montages.

De werken van ‘Of Mud and the Metropolis’ maken deel uit van een ‘wilde archeologie’ van de moderne Metropolis, een project dat Timmermans in 2013 aanving. Het oorspronkelijke vertrekpunt van dat project vormde de visuele stedelijke cultuur van Weimar-Berlijn, het “Chicago aan de Spree” en in het bijzonder de Grossstadt-Sinfonie als ‘abstracte machine’. Documentairemaker Walter Ruttmann concretiseerde het concept in zijn film ‘Berlin: Symphony of a Metropolis’ uit 1927. Maar het was Bauhaus-kunstenaar Laszlo Moholy-Nagy die het ‘diagram’ enkele jaren eerder had geïntroduceerd en het baseerde op het concept van de ‘typophoto’, een synthese tussen typografie en fotografie. In de huidige werken treedt Weimar-Berlijn zelden op de voorgrond, maar de sample- en database-logica van Moholy-Nagy’s ‘machine’ blijft doorwerken.

Belangrijk blijft ook de cut van het montage-procedé, een belangrijke karakteristiek van de Europese avant-garde in de eerste decennia van de twintigste eeuw. Het is in deze ruimte, de cut of ‘interstice’, dat een associatieketen en beeldproductie op gang gebracht worden bij de kijker, iets waar Warburg al in 1912 naar refereerde. De cut of ‘interstice’, staat dan ook centraal in Timmermans’ ‘Kunst der konstruktiven Zerstörung”, een kunst van constructief vernielen, die zigzagt tussen creatie, ruïne en epifanie.

'Of Mud and the Metropolis' onderzoekt ondermeer hoe noise, als optische 'verwording', een plaats gaat innemen binnen een 'Großstadt-Sinfonie' van de digitale era.